Wat leert verzet tijdens WO II ons over de grenzen van de democratische rechtstaat?

Hoe kan onderzoek naar de morele dilemma’s van mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog verzet pleegden ons meer leren over de grenzen van de rechtstaat tijdens oorlog en vervolging? Tijdens de Duitse bezetting golden de oorspronkelijke kaders van de Nederlandse rechtstaat niet meer. Degenen die daar daadwerkelijk mee te maken kregen waren mensen die verzet pleegden. Zij moesten rechtvaardigingen vinden voor daden die vóór 1940 zouden zijn beschouwd als misdaad, zoals het plegen van overvallen, het vervalsen van papieren, het ombrengen van gevaarlijke personen. Welke legitimaties werden door verzetsmensen gebruikt? In welk normen en waarden systeem wortelden die legitimaties? Dragen ze sporen van het oorspronkelijke kader van de Nederlandse rechtstaat? Wat zegt de aard van de legitimaties van deze ‘terroristen’ (het woord dat de Duitse bezetter gebruikte voor verzetsstrijders) over de zwakte en kracht van de democratische rechtstaat?