Waarom proberen we relatief nieuwe stedelijke duurzaamheidsproblemen op te lossen met oude beleidsinstrumenten? Welke innovative (internationale) beleidsinstrumenten bieden een beter antwoord op deze problemen?

Steden dragen substantieel bij aan duurzaamheidsproblematiek (overconsumptie van grondstoffen en uitstoot van grote hoeveelheden broeikasgassen). Dit is een relatief nieuw inzicht, maar het antwoord op deze problematiek is traditioneel: De landelijke/regionale/stedelijke overheid scherpt regelgeving aan om meer duurzame steden te bereiken (denk bijvoorbeeld aan de eis dat toekomstige woningen net zoveel energie moeten produceren als ze gebruiken, zgn. energieneutrale woningen). Deze “oude” beleidsinstrumenten zijn niet in staat om twee prangende problemen aan te pakken. (1) Ze richten zich op toekomstige bouwwerken/infrastructuur en stellen bestaande bouwwerken/infrastructuur vaak vrij van naleving. Echter, juist bestaande bouwwerken/infrastructuur zijn een groot deel van de oorzaak van de huidige stedelijke duurzaamheidsproblematiek. (2) Ze richten zich op objecten en toepassing van techniek, maar niet op menselijk gedrag (de overheid kan bijvoorbeeld niet eisen om eerst een extra trui aan te trekken voordat de thermostaat twee graden omhoog wordt gezet). Echter, menselijk gedrag is een belangrijk deel van stedelijke duurzaamheidsproblematiek. Internationaal wordt momenteel veel geëxperimenteerd met beleidsinnovaties om juist deze twee problemen te overkomen (bijvoorbeeld “self-managed revolving loan funds”, “energy efficiency retrofitting mortgages” en “tenant-to-tenant office competitions” in Australië en de VS). Wat kunnen we leren van deze beleidsinnovaties en hoe toepasbaar zijn ze in Nederland en elders?