Hoe kan het wederzijds vertrouwen in de rechtsstatelijke kwaliteit van de rechtssystemen van de lidstaten van de EU worden versterkt?

Het beginsel van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning van nationale regels, procedures en rechterlijke beslissingen is van fundamenteel belang voor een goede werking van het Unierecht. Oorspronkelijk gold dat het terrein van de interne markt, maar inmiddels is ook het Europese migratierecht, strafrecht en civiele recht voor een belangrijk deel op dit beginsel gebaseerd. Het beginsel stoelt op de gedachte dat de Unie-lidstaten dezelfde rechtsstatelijke waarden delen en daarmee een gelijk beschermingsniveau van fundamentele rechten bieden aan burgers. Lidstaten kunnen dan ook niet met een beroep op fundamentele rechtsbescherming van hun burgers toepassing van het beginsel en daarmee van Europese regelgeving frustreren. Dat mag enkel in ‘exceptionele situaties’, maar het is niet op voorhand duidelijk wanneer daarvan sprake is. Voor een effectieve en gerechtvaardigde toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning, is het daarom van essentieel belang dat de rechtsstatelijke kwaliteit van alle lidstaten op een dusdanig niveau is gewaarborgd dat de rechten van burgers niet in het gedrang komen. In de praktijk blijkt die kwaliteit uiteenlopend en problematisch, bijvoorbeeld als het gaat om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de humane behandeling van asielzoekers. Nader onderzoek is nodig naar de manieren waarop die rechtsstatelijke kwaliteit verbeterd kan worden.